Dat wat je niet kent verschaft je het grootste geluk. Dat geluk is onuitsprekelijk. Elk woord waarmee je daar uitdrukking aan wil geven zit ernaast. Het is in alles aanwezig en je houdt ervan en je vreest het, tegelijkertijd.
Het trekt je naar zich toe, maar je voelt dat je verdwijnt en daarom stoot je het af. Dat aantrekken en afstoten in jou houdt de turbulentie van leven op gang. Je kunt jezelf niet leren kennen zoals via alles wat je wel kent.
Je kunt er in opgaan en verdwijnen om daarna verfrist weer op te duiken. Dan is alles wat je je herinnert alleen dat wat ervoor zorgde dat je even verdween. Bijvoorbeeld een zonsondergang, een kunstwerk, een ervaring, een inzicht.
Je kunt er nooit je vinger opleggen, omdat dat wat je bent totale aanwezigheid vraagt. Daarom wordt gezegd dat het om het onkenbare gaat, je kunt jezelf niet kennen. Alles wat je kent van jezelf is slechts een fragment, maar je verlangt naar die totaliteit en daar kun jij alleen maar in verdwijnen.
Dat lijkt met elkaar in tegenspraak, maar is het niet. Je bent die totaliteit zonder tegenspraak. Zodra er tegenspraak in verschijnt en je hecht daaraan kom je altijd weer tevoorschijn als fragmentje.
Dat is inherent aan leven en daar is niets mis mee. Het ongekende koestert het gekende als iets waarmee ze zichzelf kenbaar maakt.
Carla van Hooff